IMPULS: De innerlijke bewegingsdrang van het paard die door de ruiter kan worden opgewekt en onder kontrole gehouden. KONTAKT: Als de verbinding tussen de hand van de ruiter en de mond van het paard door de ruiter tot stand wordt gebracht, dus het aannemen van de teugels. AANLEUNING Meerdere of mindere druk die het paard op het bit uitoefent en wat een gevolg is van de voorwaartse inwerking van de ruiter. Het nageeflijk zijn in het nek- en kaakgewricht en het zich nergens gespannen houden is een vereiste voor het goed door laten komen van de hulpen zonder welke geen goede aanleuning mogelijk is. NAGEEFLIJKHEID IN HET NEK- EN KAAKGEWRICHT Als de ruiter inwerkt met zit en kuiten en tegelijkertijd met beide handen even weerstand biedt moet het paard erop reageren door na te geven: het moet al naar gelang de sterkte van de inwerking meer of minder met het hoofd buigen waarbij er een verende verbinding blijft bestaan tusen de handen van de ruiter en de mond van het paard. |
DRESSUUR DE VERZAMELDE ARBEID Dressuur is gymnastiek voor paarden. 3/5 van het gewicht van het paard op de voorhand en 2/5 op de achterhand. Gewicht van de ruiter op de voorhand; streven om de achterhand meer gewicht over te laten nemen. Achterhand is de motor. De achterhand laten dragen met behoud van impuls is verzamelen. Als het goed gaat lijkt het alsof alles vanzelf gaat; aangespannen of gesloten paard. ZIT Oefeningen |
Rijkunstig gevoel Harmonische en doeltreffende communicatie tussen paard en ruiter. Op de juiste wijze op het juiste moment op de juiste plek met de juiste dosering in de juiste verhouding hulpen geven. RIJDEN Stap |
Draf diagonaal benenpaar opgetild en neergezet met zweefmoment. Zelfde hulpen als om weg te stappen. Verruimen: een of meer 1/2 ophoudingen en gelijktijdig en gelijkmatig met gewicht en beide benen inwerken, toestaan met de hand. |
Galop drietakt met zweefmoment. Laterale (binnenste) benenpaar grijpt verder naar voren. Iets gesteld op de rechte lijn. Een of meer 1/2 ophoudingen, binnenzitbeenknobbel meer belast, binnenbeen voorwaarts drijvend, binnenteugel geeft gewenste stelling, buitenteugel begrenst de stelling, buitenbeen naar achteren, toestaan met de hand. Juiste ligging van de benen en bij elke galopsprong zo zitten alsof je opnieuw wil aanspringen. Verruimen: een of meer 1/2 ophoudingen en gelijktijdig en gelijkmatig met gewicht en beide benen inwerken, toestaan met de hand. Eenvoudige galopwissel: galop stap galop. Verzamelen = verkorten, opvangen en toestaan in de takt van de galpsprong. rechtergalop linkergalop |
ARBEIDS | MIDDEN | UITGESTREKT | VERZAMELD | |
STAP | gelijkmatig achterhoeven iets over de voorhoeven heen | achterhoeven over de voorhoeven knikken in de hals | grote ruime stappen | achterhoeven niet verder dan voorhoeven, verheven |
DRAF | vlot, achterhoeven ongeveer in de voorhoeven | ruimere passen achterhoeven over de voorhoeven paard wordt langer | maximale afdruk, actie stuwkracht en ruimte achterhoeven ver naar voren, verzameling is voor draf en... | passen korter zonder verlies van impuls |
GALOP | vlot regelmatig aktie en afdruk duidelijk 3-takt | verruimen van de sprongen | ...galop een voorwaarde, sprongen maximale ruimte, niet versnellen | onderspringende achterhand |
Stelling hals en nek licht opzij gebogen en in de rest van de wervelkolom recht. De ruiter ziet dus één oog van het paard. Stelling is alleen mogelijk als er sprake is van nageeflijkheid in het nek- en kaakgewricht. Verbeterd reaktie op binnenbeen en binnenteugel en buitenhulpen. Kant waarnaar het paard gesteld is, is de binnenkant. Buitenteugel even ver naar voren als binnenteugel verkort, zitbeenknobbels gelijk belast. Omstellen: eerst rechtzetten. Buiging zijwaartse buiging van de lengteas (wervelkolom) in wendingen, het paard gaat daarbij tevens in stelling.. Halswervels het beweeglijkst, borstwervels beperkt, lendewervels licht buigzaam, heiligbeen onbeweeglijk. Diagonale hulpen: binnenzitbeenknobbel meer belast, binnenbeen voorwaarts drijvend, binnenteugel geeft gewenste stelling, buitenteugel begrenst de stelling, buitenbeen naar achteren. Geen buiging zonder stelling, andersom kan wel. De opwaartse buiging van de wervelkolom, hoe meer het paard verzameld is, hoe groter de opwaartse buiging. De buiging in de gewrichten van de achterbenen, hoe meer het paard tot dragen is gebracht (lichaamsgewicht met de achterbenen gaat dragen) hoe meer de gewrichten zijn gebogen. Ophoudingen Recht voorwaarts gaan Halthouden |
Achterwaarts gaan Bij het achterwaarts gaan begint de ruiter voorwaarts te drijven. Op het moment dat de achtervoet van het paard loskomt om een pas vooruit te zetten, brengt de ruiter het door ophoudende teugelhulpen achterwaarts. Bij het achterwaarts gaan worden de benen in diagonale paren verplaatst; linksvoor en rechtsachter samen en rechtsvoor en linksachter samen. De voeten moeten goed zichtbaar worden opgetild en de achterbenen blijven op een lijn met de voorbenen. Het achterwaarts gaan : Hij mag niet tegen de hand ingaan en moet recht achteruit treden. Vraag de eerste paar keren niet meer dan 1 of 2 passen achterwaarts. Vraag het achterwaarts treden niet te vaak of te lang achtereen; het is een voor het paard tegennatuurlijke beweging - enkele passen in iedere les is voldoende. Na deze oefening rijdt u voorwaarts in stap aan lichte teugel. Het paard moet steeds aan het bit blijven. De hulpen voor het achterwaarts gaan : U drukt met beide kuiten het paard tegen een licht weerstandbiedende hand aan. Terwijl het paard achterwaarts gaat, geven de handen een lichte aanhouding. Na enkele passen achterwaarts vraagt u het halthouden en na enkele seconden gaat u voorwaarts treden. Tweetaktbeweging: |
Rijden van wendingen Tijdens het rijden van een wending is het paard gesteld; het kijkt in de richting waarheen het gaat en is gebogen volgens het verloop van de boog die het maakt. Een voorbeeld hiervan is het rijden van een volte. Om een correcte volte te kunnen rijden moet het paard gesteld zijn: het kijkt in de richting waarheen het gaat en het krijgt in de lengte een buiging die overeenkomt met de gebogen lijn van de volte waarop het zich voortbeweegt. De achterhand moet op de volte de hoefslag van de voorhand volgen. Ook de ruiter kijkt altijd in de richting waarheen hij gaat en door de binnenzijde van zijn lichaam langer te maken, brengt hij zijn gewicht over op de binnenzitbeenknobbel. Met de binnenkuit drijft hij om het tempo te onderhouden en te voorkomen dat het paard naar binnen valt. De achterhand mag niet naar buiten zwaaien. Daarom ligt de buitenkuit iets naar achteren, waardoor het paard op de volte gebogen blijft. De ruiter houdt de handen iets naar voren en naar binnen, maar de buitenhand mag nooit over de manenkam komen. Rijd nooit meer dan twee tot drie maal achtereen dezelfde volte; wissel deze oefening bijvoorbeeld af door recht voorwaarts te rijden en daarna dezelfde oefening op de andere hand te herhalen. Wendingen; voorbenen en achterbenen blijven in hetzelfde spoor, 1/2 ophouding gevolgd door stelling in de richting van de wending en diagonale hulpen. -Omstellen een paardlengte rechtuit. -Van hand veranderen, binnenbeen en buitenteugel. -Grote volte constante buiging. -Omstellen een paardlengte rechtuit. -Rechts- of linksomkeert. -Enkele of dubbele gebroken lijn. -Slangenvoltes. Wending om de achterhand Wending om de voorhand Het verzamelen en uitstrekken |
BEGIN VAN DE ARBEID OP TWEE HOEFSLAGEN. Keertwending om de voorhand |
Keertwending om de achterhand. Bij de keertwending om de achterhand maakt het paard vanuit het halthouden een halve cirkel naar links of naar rechts om de achterhand, waarbij het binnenachterbeen als spil dient. Dit been dient dus nagenoeg steeds op dezelfde plaats te worden neergezet. Het buitenachterbeen stapt om het stappende binnenachterbeen heen tot de wending is voltooid. De keertwending om de achterhand is het begin van de leerfase voor de pirouette.Binnenzitbeenknobbel meer belast, binnenbeen voorwaarts drijvend, binnenteugel geeft gewenste stelling in de richting van de beweging, buitenteugel begrenst de stelling, buitenbeen naar achteren. Zijgangen Schouder-voor Schouder-binnenwaarts |
Wijken voor de kuit Het wijken voor het been is een oefening waarbij het paard zich voorwaarts-zijwaarts beweegt, het paard wijkt zijwaarts voor de druk van het been en kijkt hierbij iets tegengesteld aan de richting waarheen het gaat. Het wijken voor het been vormt de basis voor al het werk op twee hoefslagen. Het paard dient zo veel mogelijk parallel aan de zijden van de rijbaan te blijven. De buiging van zijn lichaam moet uiterst licht zijn. daarbij mag de hals niet te veel gebogen zijn, het hoofd niet kantelen en dient het paard regelmatig te gaan. De benen kruisen voorlangs en zijwaarts. De ruiter drijft het paard met de zit voorwaarts en met zijn kuit zijwaarts. De teugels zorgen voor de juiste stelling. Het buitenbeen ondersteunt en belet dat het paard naar de verkeerde kant wegloopt.De hulpen voor het wijken voor de linkerkuit : Vanuit stap of draf maakt u een halve ophouding en u drijft het paard voorwaarts met de zit. Druk de linkerkuit achter de singel en leg de rechterkuit op de singel om te voorkomen dat het paard opzij valt. Gebruik de rechterteugel om het paard op beide schouders te houden en geef een lichte buiging links aan. -Wijken met licht stelling voorwaarts / zijwaarts, binnenbeen iets naar achteren voorwaarts drijvend, binnenteugel geeft gewenste stelling naar binnen, buitenteugel begrenst de stelling, buitenbeen naar achteren voorwaarts wakend (lang). Gebroken lijn 5 meter; hoek door en omstellen, 5 meter van de hoefslag omstellen. |
Travers De travers is een zijgang op twee hoefslagen met vier sporen, waarbij het paard kijkt in de richting waarheen het gaat. Elk been heeft een eigen spoor. Bij de travers blijft de voorhand op de hoefslag en wordt de achterhand naar binnen gebracht. Hierbij is het paard gebogen om het binnenbeen van de ruiter. Het dier kruist met zijn buitenbenen voor die aan de binnenzijde langs. De hoek van de beweging bij een travers is groter dan bij de schouder-binnenwaarts. Renvers Appuyement Schakel Pirouette Contragalop Changement |
Zigzag-appuyementen Zigzag-appuyementen zijn een serie appuyementen gereden aan beide zijden van de middellijn in een vast patroon van zo veel passen naar links, zo veel passen naar rechts enzovoort. Vaak worden zigzag-appuyementen over de middellijn gereden. De ruiter kan dan bijvoorbeeld vier passen appuyement naar links rijden, een changement uitvoeren, acht passen appuyement naar rechts geven, weer changeren en ten slotte vier passen naar links appuyeren om weer op de middellijn uit te komen. De passen dienen steeds even ver van de middellijn te komen. In de Grand Prix is het vereiste aantal passen drie en ze. Changement in serie Passage Piaffe FIGUREN |
Balkjes Gebruik balkjes van ongeveer 2 meter lengte en 10 centimeter doorsnede. Afstand tussen de balkjes in centimeter: |
STAP | DRAF | GALOP | |
Verkort | 90 | 120 | 250 |
Normaal | 100 | 130 | 350 |
Uitgestrekt | 110 | 140 | 450 |
Springen
Verlichte zit
Ontlast de paardenrug (terreinzit, springzit), spring- of veelzijdigheidszadel. Bovenlichaam vanuit de heup naar voren, zitvlak minder of meer uit het zadel. Gewicht op de bovenbenen, aangesloten knieën en beugels. Op hun plaats blijvende onderbenen en naar beneden verende hakken. Ellebogen iets voor het lichaam en handen rechtop naast de hals.
Springen: afzetfase, zweefmoment, landingsfase.
Fouten: naar achteren of voren gaan van de onderbenen, opgetrokken hakken, zitvlak te hoog, losse teugels voor de sprong, onregelmatig aanrijden, onvoldoende wachten, te zwaar zitten voor de sprong, terugwerkende hand, stugge heupen. Voor het geven van de hulpen in de verlichte zit gelden dezelfde principes als in de dressuurzit, door verplaatsing van het ruitergewicht. Het paard moet voor de hulpen blijven.
hindernissen tot ca. 80 cm hoogte.
Hindernislijnen: afstand tussen de hindernissen
Springles paard of pony, nivo, omstandigheden, springmateriaal, lesopboouw op lange termijn, conditie van
de combinatie, doel, beschikbare tijd, nivo instructie, stemming ruiter, motivatie. (beugellengte).
Doel ruiter: aanleren verlichte zit, balans, grensverleggend. Paard: ontspanning, balans.
Instr.1 losrijden; tempowisselingen – tempocontrole (aan het been), gericht (wendingen) rijden.
Instr.2 verlichte zit, schouders naar voren, zitvlak naar achter, hak laag.
Instr.3 balkjes in draf en springen van hindernissen
Evaluatie
galopsprongen | afstand | veelvoud van 3 | |
DRAF | 1 | 5,5 - 6 | dubbelsprong |
2 | 9 | dubbelsprong | |
3 | 12,5 - 13 | dubbelsprong | |
4 | 16 | ||
5 | 19 | ||
GALOP | 1 | 6,5 - 7 | dubbelsprong |
2 | 10 - 10,5 | dubbelsprong | |
3 | 14 | dubbelsprong | |
4 | 17 - 17,5 | ||
5 | 20,5 - 21 | veelvoud van 3,5 |
stap | draf | galop | |
balkjes | 0,7-8 | 1,2-3 | |
cavaletti | 1 | 1,3 | 3 |
grondbalk | 2,2 | 2,5 |
CARROUSEL Een groep die een dressuuroefening rijdt, beschikt natuurlijk over veel meer mogelijkheden om te variëren met figuren: aantreden: dit kan traditioneel gedaan worden, waarbij de ruiters op een lijn gaan staan om de jury te groeten, maar ook in een V-formatie, twee groepen of op een schuine lijn; van hand veranderen: dit kan met paren gebeuren of in secties, met drietallen, door het midden of op de diagonaal; sierfiguren: deze hebben de prachtigste namen, zoals visgraat, zandloper, vlinders, klaverblad en tourniquette. Het zou te ver strekken om ze allemaal te behandelen. Daarom volgens hier slechts twee voorbeelden. Visgraat Zandloper |