IMPULS:
De innerlijke bewegingsdrang van het paard die door de ruiter kan worden opgewekt en onder kontrole gehouden.
KONTAKT:
Als de verbinding tussen de hand van de ruiter en de mond van het paard door de ruiter tot stand wordt gebracht, dus het aannemen van de teugels.
AANLEUNING
Meerdere of mindere druk die het paard op het bit uitoefent en wat een gevolg is van de voorwaartse inwerking van de ruiter. Het nageeflijk zijn in het nek- en kaakgewricht en het zich nergens gespannen houden is een vereiste voor het goed door laten komen van de hulpen zonder welke geen goede aanleuning mogelijk is.
NAGEEFLIJKHEID IN HET NEK- EN KAAKGEWRICHT
Als de ruiter inwerkt met zit en kuiten en tegelijkertijd met beide handen even weerstand biedt moet het paard erop reageren door na te geven: het moet al naar gelang de sterkte van de inwerking meer of minder met het hoofd buigen waarbij er een verende verbinding blijft bestaan tusen de handen van de ruiter en de mond van het paard.


DRESSUUR DE VERZAMELDE ARBEID

Dressuur is gymnastiek voor paarden. 3/5 van het gewicht van het paard op de voorhand en 2/5 op de achterhand. Gewicht van de ruiter op de voorhand; streven om de achterhand meer gewicht over te laten nemen. Achterhand is de motor. De achterhand laten dragen met behoud van impuls is verzamelen. Als het goed gaat lijkt het alsof alles vanzelf gaat; aangespannen of gesloten paard.
De juiste inwerking, het geven van goed op elkaar afgestemde signalen.

ZIT
Uitgebalanceerd en ontspannen (schouder elleboog heup hak op een lijn) om het paard op de juiste wijze hulpen te kunnen geven die door het paard goed begrepen kunnen worden.
Dressuurzit
Basis, zitvlak in het diepste punt, knie aan het zadel, bovenbeen zo laag mogelijk schuin naar voren afhangen. Knie licht gebogen. Beugellengte te lang: spreidzit, te kort: stoelzit. Voeten parallel met paardenlijf, hak diepste punt. Bekken volgt beweging paardenrug (elastische ontspanning). Schouders iets naar achteren, borst vooruit. Bovenarm hangt ontspannen aan de schouders, ellebogen bij het lichaam.
Verlichte zit
Ontlast de paardenrug (terreinzit, springzit), spring- of veelzijdigheidszadel. Bovenlichaam vanuit de heup naar voren, zitvlak minder of meer uit het zadel. Gewicht op de bovenbenen, aangesloten knieën en beugels. Op hun plaats blijvende onderbenen en naar beneden verende hakken. Ellebogen iets voor het lichaam en handen rechtop naast de hals.
Springen: afzetfase, zweefmoment, landingsfase.
Fouten: naar achteren of voren gaan van de onderbenen, opgetrokken hakken, zitvlak te hoog, losse teugels voor de sprong, onregelmatig aanrijden, onvoldoende wachten, te zwaar zitten voor de sprong, terugwerkende hand, stugge heupen. Voor het geven van de hulpen in de verlichte zit gelden dezelfde principes als in de dressuurzit, door verplaatsing van het ruitergewicht. Het paard moet voor de hulpen blijven.
Renzit
In rengalop. Nog kortere beugels. Knie aangesloten, onderbeen vertikaal, hak naar beneden veren, bovenlichaam bjina parallel met de paardenhals. Handen een handbreedte onder de manenkam.
Lichtrijden
Zitvlak niet verder uit het zadel dan de beweging aangeeft.Doorzitten
Meebewegen vanuit het bekken, ontspannen wervelkolom en elastisch gespannen rompspieren.
Rug omhoog; onderkant bekken naar voren,
rug omlaag; onderkant bekken naar achteren.
Stoelzit
Zit niet op de zitbeenknobbels, zitopp. wordt kleiner. Beweging en ritmegevoel worden gestoord, zit krom met ingevallen borst, hoofd naar voren gestrekt, onderbenen te ver naar voren; ruiter lang maken.
Spreidzit
Fundament van de balans is weg, juiste gewichtshulpen zijn niet mogelijk. Holle rug, weinig drijvende werking; gewicht naar het zitvlak brengen in het diepste punt van het zadel.

Oefeningen
Rollen van het hoofd
Zwaaien met een arm
Draaien van het bovenlichaam van links naar rechts
Zijwaarts buigen van het bovenlichaam
Voorover buigen van het bovenlichaam
Heffen van de dijen
Rollen van de dijen
Zwaaien van het onderbeen vanuit de knie
Draaien van de voet
Alles met of zonder beugels.



Rijkunstig gevoel
Harmonische en doeltreffende communicatie tussen paard en ruiter. Op de juiste wijze op het juiste moment op de juiste plek met de juiste dosering in de juiste verhouding hulpen geven.

RIJDEN
Alleen een paard dat psychisch en lichamelijk volkomen ontspannen is kan tot volledige werkwilligheid en prestatievermogen komen.
Losrijden
minstens 10 minuten in stap aan losse of lange teugel, draf lichtrijden op de volte, galop op de volte evt. in verlichte zit, overgangen draf-galop galop-draf, overgangen stap-draf draf-stap, wijken voor de kuit, wendingen om de voorhand, grote acht, gebroken lijnen en slangenvoltes, gangen verruimen. Tot ca. 20 minuten.
Arbeidsfase
eventueel opgebouwde spanningen met behulp van oefeningen afbouwen. Een verbeterde ontspanning maakt nerveuze paarden rustiger en flegmatieke actiever.
Herstel of cooling down
hals laten strekken.Aan de hulpen zetten
wil zeggen dat het paard met gewichts- en beenhulpen naar het bit (de hand) wordt gedreven zodat zowel bij halthouden als bewegen aanleuning ontstaat.
Kader teugels en been, bit afkauwen (ontspaning in de hals- en kaakspier). In de nek na laten geven op de volte. Halsstrekken laat zien in hoeverre takt, ontspanning en aanleuning aanwezig zijn. Neus- voorhoofdslijn komt voor de loodlijn. Goed losgereden paard behoudt evenwicht en gang. Steeds opnieuw is beter dan te lang voorwaarts neerwaarts.

Stap
benen een voor een opgetild en neergezet.
Drijven met gewicht en beide benen, teugels toestaan.



Draf
diagonaal benenpaar opgetild en neergezet met zweefmoment.
Zelfde hulpen als om weg te stappen.
Verruimen:
een of meer 1/2 ophoudingen en gelijktijdig en gelijkmatig met gewicht en beide benen inwerken, toestaan met de hand.



Galop
drietakt met zweefmoment. Laterale (binnenste) benenpaar grijpt verder naar voren. Iets gesteld op de rechte lijn.
Een of meer 1/2 ophoudingen, binnenzitbeenknobbel meer belast, binnenbeen voorwaarts drijvend, binnenteugel geeft gewenste stelling, buitenteugel begrenst de stelling, buitenbeen naar achteren, toestaan met de hand. Juiste ligging van de benen en bij elke galopsprong zo zitten alsof je opnieuw wil aanspringen. Verruimen: een of meer 1/2 ophoudingen en gelijktijdig en gelijkmatig met gewicht en beide benen inwerken, toestaan met de hand.
Eenvoudige galopwissel:
galop stap galop.
Verzamelen = verkorten, opvangen en toestaan in de takt van de galpsprong.
rechtergalop
linkergalop



ARBEIDSMIDDENUITGESTREKTVERZAMELD
STAPgelijkmatig achterhoeven iets over de voorhoeven heenachterhoeven over de voorhoeven knikken in de halsgrote ruime stappenachterhoeven niet verder dan voorhoeven, verheven
DRAF vlot, achterhoeven ongeveer in de voorhoevenruimere passen achterhoeven over de voorhoeven paard wordt langermaximale afdruk, actie stuwkracht en ruimte achterhoeven ver naar voren, verzameling is voor draf en...passen korter zonder verlies van impuls
GALOPvlot regelmatig aktie en afdruk duidelijk 3-taktverruimen van de sprongen ...galop een voorwaarde, sprongen maximale ruimte, niet versnellen onderspringende achterhand


Stelling
hals en nek licht opzij gebogen en in de rest van de wervelkolom recht. De ruiter ziet dus één oog van het paard. Stelling is alleen mogelijk als er sprake is van nageeflijkheid in het nek- en kaakgewricht. Verbeterd reaktie op binnenbeen en binnenteugel en buitenhulpen. Kant waarnaar het paard gesteld is, is de binnenkant. Buitenteugel even ver naar voren als binnenteugel verkort, zitbeenknobbels gelijk belast. Omstellen: eerst rechtzetten.
Buiging
zijwaartse buiging van de lengteas (wervelkolom) in wendingen, het paard gaat daarbij tevens in stelling.. Halswervels het beweeglijkst, borstwervels beperkt, lendewervels licht buigzaam, heiligbeen onbeweeglijk. Diagonale hulpen: binnenzitbeenknobbel meer belast, binnenbeen voorwaarts drijvend, binnenteugel geeft gewenste stelling, buitenteugel begrenst de stelling, buitenbeen naar achteren. Geen buiging zonder stelling, andersom kan wel.
De opwaartse buiging van de wervelkolom, hoe meer het paard verzameld is, hoe groter de opwaartse buiging.
De buiging in de gewrichten van de achterbenen, hoe meer het paard tot dragen is gebracht (lichaamsgewicht met de achterbenen gaat dragen) hoe meer de gewrichten zijn gebogen.

Ophoudingen
Hele- leidt altijd tot halthouden. Alleen op rechte lijnen. Hulpen als bij halve ophouding, paard wordt kort meer met been en zit naar opvangende hand gedreven. Bij het halthouden paard aan drijvende hulpen houden.
Alle andere zijn:
Halve-, bij alle overgangen, opmerkzaamheid en verbeteren en behouden van verzameling en houding. Als de ruiter even sterker inwerkt met zit en kuit en bijna tegelijkertijd doch zeker niet eerder, beide handen even sluit. Paard kort iets meer opsluiten tussen gewichs- been- en teugelhulpen waarna een toestaande teugelhulp. Wordt in het bewegingsritme herhaald tot het doel bereikt is. Als de hulpen licht gegeven worden vindt er geen verandering plaats en is de funktie van de halve ophouding het attent maken van het paard vlak voor het uitvoeren van een bepaalde oefening.

Recht voorwaarts gaan
Van nature heeft ieder paard de neiging een beetje scheef te lopen, omdat het een hollere en een bollere zijde heeft. Om recht voorwaarts te gaan moeten ten eerste de teugels gelijk gespannen zijn. Bovendien moet de impuls (de voorwaartse drang) goed onderhouden worden. Meestal zal het paard aan zijn bolle zijde de ruiter meer gewicht in de teugels geven. Daarom moet de ruiter aan deze kant meer aandrijven, zodat het paard geleidelijk rechter gaat lopen. Iedere dressuurruiter heeft er baat bij veel oefeningen op de middellijnen van de rijbaan te doen. Zijn rijdier moet het dan zonder de steun van de rand van de rijbaan doen.

Halthouden
Bij een correcte hele ophouding staat het paard vierkant stil. Het gewicht rust op alle vier de benen. De ruiter werkt met zijn zit en benen in, waardoor het gewicht van zijn rijdier naar de achterhand wordt verplaatst. Het paard wordt hierbij tegen een steeds meer opvangende teugel gedreven, waarbij de handen soepel blijven. Het paard moet onmiddellijk reageren, maar mag nooit abrupt gestopt worden. In stilstand kauwt het paard zachtjes op het bit en is bereid onmiddellijk voor- of achterwaarts te gaan.
Het halthouden : Bij een correcte hele ophouding staat het paard vierkant stil, het gewicht op alle vier benen en kauwt zachtjes op het bit, bereid onmiddelijk voorwaarts en achterwaarts te gaan.



Achterwaarts gaan
Bij het achterwaarts gaan begint de ruiter voorwaarts te drijven. Op het moment dat de achtervoet van het paard loskomt om een pas vooruit te zetten, brengt de ruiter het door ophoudende teugelhulpen achterwaarts. Bij het achterwaarts gaan worden de benen in diagonale paren verplaatst; linksvoor en rechtsachter samen en rechtsvoor en linksachter samen. De voeten moeten goed zichtbaar worden opgetild en de achterbenen blijven op een lijn met de voorbenen.
Het achterwaarts gaan : Hij mag niet tegen de hand ingaan en moet recht achteruit treden. Vraag de eerste paar keren niet meer dan 1 of 2 passen achterwaarts. Vraag het achterwaarts treden niet te vaak of te lang achtereen; het is een voor het paard tegennatuurlijke beweging - enkele passen in iedere les is voldoende. Na deze oefening rijdt u voorwaarts in stap aan lichte teugel. Het paard moet steeds aan het bit blijven.
De hulpen voor het achterwaarts gaan : U drukt met beide kuiten het paard tegen een licht weerstandbiedende hand aan. Terwijl het paard achterwaarts gaat, geven de handen een lichte aanhouding. Na enkele passen achterwaarts vraagt u het halthouden en na enkele seconden gaat u voorwaarts treden.
Tweetaktbeweging:



Rijden van wendingen
Tijdens het rijden van een wending is het paard gesteld; het kijkt in de richting waarheen het gaat en is gebogen volgens het verloop van de boog die het maakt. Een voorbeeld hiervan is het rijden van een volte. Om een correcte volte te kunnen rijden moet het paard gesteld zijn: het kijkt in de richting waarheen het gaat en het krijgt in de lengte een buiging die overeenkomt met de gebogen lijn van de volte waarop het zich voortbeweegt. De achterhand moet op de volte de hoefslag van de voorhand volgen. Ook de ruiter kijkt altijd in de richting waarheen hij gaat en door de binnenzijde van zijn lichaam langer te maken, brengt hij zijn gewicht over op de binnenzitbeenknobbel. Met de binnenkuit drijft hij om het tempo te onderhouden en te voorkomen dat het paard naar binnen valt. De achterhand mag niet naar buiten zwaaien. Daarom ligt de buitenkuit iets naar achteren, waardoor het paard op de volte gebogen blijft. De ruiter houdt de handen iets naar voren en naar binnen, maar de buitenhand mag nooit over de manenkam komen. Rijd nooit meer dan twee tot drie maal achtereen dezelfde volte; wissel deze oefening bijvoorbeeld af door recht voorwaarts te rijden en daarna dezelfde oefening op de andere hand te herhalen.
Wendingen; voorbenen en achterbenen blijven in hetzelfde spoor, 1/2 ophouding gevolgd door stelling in de richting van de wending en diagonale hulpen.
-Omstellen een paardlengte rechtuit.
-Van hand veranderen, binnenbeen en buitenteugel.
-Grote volte constante buiging.
-Omstellen een paardlengte rechtuit.
-Rechts- of linksomkeert.
-Enkele of dubbele gebroken lijn.
-Slangenvoltes.

Wending om de achterhand
De wending om de achterhand is een kwart cirkel op twee hoefslagen, waarbij de lengte van het paard bepaalt hoe groot de cirkel mag worden. Het buitenachterbeen stapt om het stappende binnenachterbeen heen tot de wending is voltooid.

Wending om de voorhand
De wending om de voorhand is een kwart cirkel op twee hoefslagen, waarbij de lengte van het paard bepaalt hoe groot de cirkel mag worden. Het buitenvoorbeen stapt om het stappende binnenvoorbeen heen tot de wending is voltooid. De eenzijdige kuithulp zorgt ervoor dat de achterhand om de voorhand wendt.

Het verzamelen en uitstrekken
In verzameling wordt verwacht van het paard dat het zich uiterst licht en levendig, gehoorzaam en kalm in volmaakte harmonie met zijn ruiter beweegt. Zijn achterbenen onderhouden steeds voldoende drang naar voren.Tijdens het uitstrekken verlengt het paard zijn passen tot het uiterste. Hij moet daarbij kalm blijven en licht in de hand. Hoofd en hals moeten daarbij iets dalen en langer worden, zodat zijn passen langer worden en de achtervoeten in stap en draf duidelijk overtreden. De voorhand moet licht blijven en de bewegingen niet overhaast.



BEGIN VAN DE ARBEID OP TWEE HOEFSLAGEN.

Keertwending om de voorhand
Bij de keertwending om de voorhand beweegt het paard vanuit het halthouden een halve cirkel naar links of naar rechts om de voorhand, waarbij het binnenvoorbeen als spil dient en derhalve zo veel mogelijk op de plaats blijft. Vervolgens kruist het binnenachterbeen voor het buitenachterbeen langs, in zo vele passen als nodig zijn om een draai van 180° te maken. De keertwending om de voorhand kan goed van pas komen tijdens een buitenrit, bijvoorbeeld wanneer er een hek geopend moet worden.
De hulpen voor de keertwending om de voorhand op de rechterhand: maak een halve ophouding en druk de linkerkuit achter de singel. Leg de rechterkuit op de singel om de drang naar voren te onderhouden. Zodra het paard zijwaarts gaat voor de linkerkuit controleer met het hoofd beweegt. Kan met stelling naar binnen en naar buiten.
-Om de voorhand, stelling naar buiten: binnenbeen duwt achterhand zijwaarts 180 graden.binnenzitbeenknobbel meer belast, binnenbeen voorwaarts drijvend, binnenteugel geeft gewenste stelling, buitenteugel begrenst de stelling, buitenbeen naar achteren.



Keertwending om de achterhand.
Bij de keertwending om de achterhand maakt het paard vanuit het halthouden een halve cirkel naar links of naar rechts om de achterhand, waarbij het binnenachterbeen als spil dient. Dit been dient dus nagenoeg steeds op dezelfde plaats te worden neergezet. Het buitenachterbeen stapt om het stappende binnenachterbeen heen tot de wending is voltooid. De keertwending om de achterhand is het begin van de leerfase voor de pirouette.Binnenzitbeenknobbel meer belast, binnenbeen voorwaarts drijvend, binnenteugel geeft gewenste stelling in de richting van de beweging, buitenteugel begrenst de stelling, buitenbeen naar achteren.

Zijgangen
Bij de uitvoering van de zijgangen beweegt het paard zich met de voorhand en de achterhand op verschillende hoefslagen in een voorwaarts-zijwaartse beweging. Zijgangen hebben als doel het lichaam van het paard soepel en buigzaam te maken.

Schouder-voor
De schouder-voor is een van de eerste zijgangen die geleerd worden. Hierbij wordt de voorhand licht naar binnen gebracht, zodat het binnenachterbeen en het buitenvoorbeen op een lijn zijn. Deze oefening vraagt minder buiging en verzameling dan de schouder-binnenwaarts.

Schouder-binnenwaarts
Bij de schouder-binnenwaarts beweegt het paard zich op twee hoefslagen met drie sporen en een stelling die tegengesteld is aan de bewegingsrichting. De achterhand blijft op de hoefslag en de voorhand wordt licht naar binnen gebracht, waardoor het paard licht gebogen is om het binnenbeen van de ruiter. Het buitenvoorbeen en het binnenachterbeen zijn hierbij op een lijn. Het voorbeen aan de binnenzijde van het paard kruist dat aan de buitenzijde.
De hulpen voor de schouderbinnenwaarts : Maak een halve ophouding en breng de voorhand van het paard iets naar binnen van de hoefslag met binnenkuit en binnenteugel, ondersteund met de buitenteugel. Drijf voorwaarts met de zit en leg de buitenkuit iets achter de singel om het uitzwaaien van de achterhand te beletten. Zit stil tijdens deze beweging.



Wijken voor de kuit
Het wijken voor het been is een oefening waarbij het paard zich voorwaarts-zijwaarts beweegt, het paard wijkt zijwaarts voor de druk van het been en kijkt hierbij iets tegengesteld aan de richting waarheen het gaat. Het wijken voor het been vormt de basis voor al het werk op twee hoefslagen. Het paard dient zo veel mogelijk parallel aan de zijden van de rijbaan te blijven. De buiging van zijn lichaam moet uiterst licht zijn. daarbij mag de hals niet te veel gebogen zijn, het hoofd niet kantelen en dient het paard regelmatig te gaan. De benen kruisen voorlangs en zijwaarts. De ruiter drijft het paard met de zit voorwaarts en met zijn kuit zijwaarts. De teugels zorgen voor de juiste stelling. Het buitenbeen ondersteunt en belet dat het paard naar de verkeerde kant wegloopt.De hulpen voor het wijken voor de linkerkuit :
Vanuit stap of draf maakt u een halve ophouding en u drijft het paard voorwaarts met de zit. Druk de linkerkuit achter de singel en leg de rechterkuit op de singel om te voorkomen dat het paard opzij valt. Gebruik de rechterteugel om het paard op beide schouders te houden en geef een lichte buiging links aan.
-Wijken met licht stelling voorwaarts / zijwaarts, binnenbeen iets naar achteren voorwaarts drijvend, binnenteugel geeft gewenste stelling naar binnen, buitenteugel begrenst de stelling, buitenbeen naar achteren voorwaarts wakend (lang). Gebroken lijn 5 meter; hoek door en omstellen, 5 meter van de hoefslag omstellen.


Travers

De travers is een zijgang op twee hoefslagen met vier sporen, waarbij het paard kijkt in de richting waarheen het gaat. Elk been heeft een eigen spoor. Bij de travers blijft de voorhand op de hoefslag en wordt de achterhand naar binnen gebracht. Hierbij is het paard gebogen om het binnenbeen van de ruiter. Het dier kruist met zijn buitenbenen voor die aan de binnenzijde langs. De hoek van de beweging bij een travers is groter dan bij de schouder-binnenwaarts.

Renvers
De renvers is een zijgang waarbij de voorhand naar binnen wordt gebracht en de achterhand op de hoefslag blijft. Het paard is gebogen om het buitenbeen van de ruiter. Evenals de travers wordt deze oefening op twee hoefslagen met vier sporen uitgevoerd.

Appuyement

Bij het appuyeren verplaatst het paard zich in een voorwaarts-zijwaartse richting op twee hoefslagen. Daarbij is het paardlicht gebogen en gesteld in de richting van de beweging. Het zet de buitenbenen voor de binnenbenen langs. De voorhand wordt voorwaarts geleid door de teugels en de achterhand wijkt voor de eenzijdige kuitdruk. Hoewel appuyementen zowel in stap als in draf en galop kunnen worden uitgevoerd, worden ze bij wedstrijden alleen in verzamelde draf en galop gevraagd. Een appuyement wordt diagonaal over de rijbaan gereden, bijvoorbeeld van de hoefslag naar de middenlijn of andersom, of op een gebroken lijn. Wanneer deze oefening correct wordt uitgevoerd, lijkt het of het paard moeiteloos over de rijbaan glijdt. Het houdt zijn lichaam vrijwel parallel aan de zijden en tilt zijn benen goed op. Hoe scherper de hoek is van de diagonaal, hoe hoger de moeilijkheidsgraad.

Schakel
De schakel is een oefening in het achterwaarts gaan voor gevorderden. Het paard gaat een vooraf vastgesteld aantal passen achterwaarts, alvorens verder te gaan. De wisseling van achterwaarts naar voorwaarts en andersom moet vloeiend verlopen, zonder hapering.

Pirouette
Bij een pirouette maakt het paard een draai van 360 graden. De voorhand beschrijft een cirkel en de achterhand blijft zo veel mogelijk op één plaats. Deze oefening vraagt een maximale coördinatie, zowel van het paard als van de ruiter. Omdat ene paard van nature geneigd is om zijn middenhand te draaien, moet het sterk verzameld worden om de spil bij de achterhand te leggen. Dragen de achterbenen eenmaal goed, dan dient de voorhand de draai in een vloeiende beweging uit te voeren. De score voor deze lastige beweging wordt op wedstrijden vaak verdubbeld. Bij de Prix St. Georges wordt een halve pirouette (180°) gevraagd, maar vanaf de Intermédiaire moeten hele pirouetten worden uitgevoerd. Het aantal toegestane passen van een halve pirouette bedraagt drie tot vier en van een hele zes tot acht.

Contragalop
De contragalop is een galop rond de rijbaan of op de volte, waarbij het buitenvoorbeen voorgrijpt. Deze oefening vergt veel lenigheid van een paard.

Changement
Wanneer het paard op de hulpen van de ruiter tijdens het zweefmoment omspringt van de ene galop in de andere, spreken we van een changement. Tijdens deze oefening, die ook wel vliegende galopwisseling wordt genoemd, moet het paard lichtvoetig blijven en de impuls goed bewaren. Het omspringen dient altijd met voor- en achterbenen op hetzelfde moment te gebeuren. Het is dus verkeerd wanneer de voorbenen na de achterbenen wisselen of omgekeerd. Een voorbereiding op deze oefening is de eenvoudige galopwisseling. Hierbij mag het paard vanuit de ene galop in stap overgaan en een aantal passen doen, ten hoogste vier, om vervolgens in de andere galop aan te springen. Tijdens de wisseling mag er niet gedraafd worden en de overgang moet vloeiend zijn.



Zigzag-appuyementen
Zigzag-appuyementen zijn een serie appuyementen gereden aan beide zijden van de middellijn in een vast patroon van zo veel passen naar links, zo veel passen naar rechts enzovoort. Vaak worden zigzag-appuyementen over de middellijn gereden. De ruiter kan dan bijvoorbeeld vier passen appuyement naar links rijden, een changement uitvoeren, acht passen appuyement naar rechts geven, weer changeren en ten slotte vier passen naar links appuyeren om weer op de middellijn uit te komen. De passen dienen steeds even ver van de middellijn te komen. In de Grand Prix is het vereiste aantal passen drie en ze.

Changement in serie
Changementen in serie zijn galopwisselingen die in vaste series worden uitgevoerd. Dit kan zijn om de vier, drie en twee passen en zelfs om de pas. Om een goed changement uit te voeren, dient het paard te beschikken over een grote sprongkracht. Hierdoor wordt de zweeffase tijdens de galop langer en heeft het paard meer tijd om zijn benen 'om te zetten'. Bij de Prix St. Georges worden changementen om de drie passen gevraagd; bij de Grand Prix is een serie van vijftien changementen om de pas de vereiste.

Passage
De passage is een sterk verzamelde draf, waarbij de voorhand hoog wordt opgeheven en de achterhand extra wordt ondergebracht. De passage heeft een uitgesproken zweefmoment. Hierdoor lijkt alsof het paard in slowmotion gaat.De oefening ziet er heel spannend uit door de grote impuls vanuit de achterhand en de ingehouden kracht die het paard uitstraalt.

Piaffe
De piaffe is de verzamelde draf op de plaats. Bij deze oefening worden de benen diagonaalsgewijs opgetild en neergezet in een verende draf, waarbij het paard op één plaats blijft. De piaffe is een van de zwaarste en moeilijkste dressuuroefeningen. Het paard moet zijn vier benen even hoog optillen om als het ware van de ene stap in de andere te springen. Daarbij wordt de achterhand omlaag gebracht tot een houding die op zitten lijkt. Bij de Intermédiaire mag de combinatie in zeven à acht tappen een meter voorwaarts gaan. Bij de zwaardere wedstrijden wordt deze norm steeds strenger.

FIGUREN
Naast de figuren, zoals van hand veranderen, halthouden, voltes en slangenvoltes, zijn er nog meer figuren, die niet meteen met de hogere dressuur te maken hebben.
De acht:
deze figuur bestaat uit twee voltes van gelijke omvang. De voltes raken elkaar in het hart van de rijbaan (X). Zodra de ruiter na de eerste halve volte bij X komt, gaat hij over op de grote volte naar de andere zijde. Hij rijdt deze eenmaal rond en komt dan weer op de oorspronkelijke grote volte, die hij verder afmaakt.
Halve volte links,
gevolgd door halve volte rechts: hierbij wordt halverwege de korte zijde van de rijbaan begonnen met een halve grote volte. In het midden van de rijbaan worden enkele passen recht voorwaarts gereden, waarna een halve grote volte op de andere hand wordt voltooid. Er wordt als het ware een S gemaakt.
Door een S van hand veranderen:
bij deze oefening wordt begonnen met een halve volte ter grootte van een halve rijbaan, daarna volgen enkele passen voorwaarts, waarna een tweede halve volte volgt op de andere hand.
Natuurlijk zijn er nog veel meer figuren te bedenken, die alle in stap, draf of galop kunnen worden uitgevoerd.



Balkjes
Gebruik balkjes van ongeveer 2 meter lengte en 10 centimeter doorsnede.
Afstand tussen de balkjes in centimeter:
STAPDRAFGALOP
Verkort90120250
Normaal100130350
Uitgestrekt110140450

Springen
Verlichte zit
Ontlast de paardenrug (terreinzit, springzit), spring- of veelzijdigheidszadel. Bovenlichaam vanuit de heup naar voren, zitvlak minder of meer uit het zadel. Gewicht op de bovenbenen, aangesloten knieën en beugels. Op hun plaats blijvende onderbenen en naar beneden verende hakken. Ellebogen iets voor het lichaam en handen rechtop naast de hals.
Springen: afzetfase, zweefmoment, landingsfase.
Fouten: naar achteren of voren gaan van de onderbenen, opgetrokken hakken, zitvlak te hoog, losse teugels voor de sprong, onregelmatig aanrijden, onvoldoende wachten, te zwaar zitten voor de sprong, terugwerkende hand, stugge heupen. Voor het geven van de hulpen in de verlichte zit gelden dezelfde principes als in de dressuurzit, door verplaatsing van het ruitergewicht. Het paard moet voor de hulpen blijven.

hindernissen tot ca. 80 cm hoogte.
Hindernislijnen: afstand tussen de hindernissen
Springles paard of pony, nivo, omstandigheden, springmateriaal, lesopboouw op lange termijn, conditie van
de combinatie, doel, beschikbare tijd, nivo instructie, stemming ruiter, motivatie. (beugellengte).
Doel ruiter: aanleren verlichte zit, balans, grensverleggend. Paard: ontspanning, balans.
Instr.1 losrijden; tempowisselingen – tempocontrole (aan het been), gericht (wendingen) rijden.
Instr.2 verlichte zit, schouders naar voren, zitvlak naar achter, hak laag.
Instr.3 balkjes in draf en springen van hindernissen
Evaluatie

galopsprongenafstandveelvoud van 3
DRAF15,5 - 6dubbelsprong
29dubbelsprong
312,5 - 13dubbelsprong
416
519
GALOP16,5 - 7dubbelsprong
210 - 10,5dubbelsprong
314dubbelsprong
417 - 17,5
520,5 - 21veelvoud van 3,5

stapdrafgalop
balkjes0,7-81,2-3
cavaletti11,33
grondbalk2,22,5


CARROUSEL
Een groep die een dressuuroefening rijdt, beschikt natuurlijk over veel meer mogelijkheden om te variëren met figuren:
aantreden:
dit kan traditioneel gedaan worden, waarbij de ruiters op een lijn gaan staan om de jury te groeten, maar ook in een V-formatie, twee groepen of op een schuine lijn;
van hand veranderen:
dit kan met paren gebeuren of in secties, met drietallen, door het midden of op de diagonaal;
sierfiguren:
deze hebben de prachtigste namen, zoals visgraat, zandloper, vlinders, klaverblad en tourniquette. Het zou te ver strekken om ze allemaal te behandelen. Daarom volgens hier slechts twee voorbeelden.

Visgraat
De colonne begeeft zich in paren naar de middellijn. Zodra de hele colonne met tweeën zich op de rechte lijn bevindt, geeft de commandant het commando. De ruiters aan de linkerzijde maken allen gelijktijdig een kleine volte naar links. De ruiters aan de rechterkant doen dit naar rechts. Uiteindelijk komen de paren weer samen op de middellijn en vervolgen hun weg.

Zandloper
De colonne begeeft zich met enen naar de middellijn. Halverwege splitst ze zich. De eerste ruiter rijdt naar de linkerhoek, de tweede naar de rechterhoek enzovoort. De pelotons passeren elkaar aan de korte zijde van de rijbaan en begeven zich na de wending naar de lange zijde weer naar het midden van de rijbaan. Daar kruisen de pelotons elkaar.
Dit wordt herhaald aan de andere kant, waardoor de vorm van de zandloper tweemaal beschreven wordt. Ten slotte voegen de pelotons zich op de middellijn weer samen tot een colonne.